Elk atoom bestaat uit: neutronen, protonen en elektronen. Atomen van één element hebben allemaal hetzelfde aantal protonen. In een neutraal atoom is het aantal elektronen altijd gelijk aan het aantal protonen. Er zijn 92 elementen in de natuur. Er zijn nog circa 25 in een laboratorium gemaakt, deze zijn niet stabiel. Deze atomen vallen weer uit elkaar.

De eerste 10 atomen zien er dan als volgt uit:

In werkelijkheid zijn de protonen en neutronen in verhouding vééél kleiner dan hier getekend. Als het atoom zo groot zou zijn als een voetbalstadion dan is de kern van het atoom niet groter dan een knikker op de middenstip..... In werkelijkheid is het elektron ook niet een negatief deeltje dat rond draait maar eerder een negatieve ladingswolk rond de kern.

Wat is een isotoop?

Twee atomen zijn isotopen van elkaar als de een meer neutronen heeft dan de ander. Het aantal protonen is gelijk. Ze horen dus bij het zelfde element! Bijvoorbeeld het koolstofatoom, het koolstofatoom heeft 6 protonen. Het meest voorkomende koolstof-isotoop heeft 6 neutronen. Het massagetal is 12. Maar ... 1 op de 100 koolstofatomen heeft 7 neutronen. Dat isotoop heeft dus een massagetal van 13!

Wat is een ion? 

Een atoom wordt ion als hij één of meer elektronen opneemt of afstaat. Bij opnemen krijg je een negatief ion, er komt negatieve lading bij. Bij het afstaan van elektronen ontstaat een positief ion, er gaat negatieve lading weg.

 

Periodiek systeem

De atomen worden in het periodiek systeem geplaatst in de volgorde van het aantal protonen. Steeds als de buitenste hoofdschil vol is (volgens Pauli: 2n2) begint een nieuwe periode (rij). In de menubalk boven deze pagina staat een periodiek systeem met de (voor chemici)  meest belangrijke informatie: atoommassa, atoomnummer, EN-waarde (hoofdstuk 7) en verdeling valentie elektronen over de subschillen. Er zijn ook uitvoeringen van het periodiek systeem met veel meer informatie... bij voorbeeld deze.

 Doe een test of maak als oefening zelf je atomen

De docent legt het nog eens uit: atoombouw

De docent legt het nog eens uit: het periodiek systeem

Het periodiek systeem in video's.

 

En verder...


Zijn er weer de testjes: test hoofdstuk 5 en test hoofdstuk 5 n4. Interessant zijn zeker de eigenschappen van alkalimetalen uit de eerste groep van het PS. Ook leuk: elementsong.

En dan nog even de subschillen.

"Moeilijk" zeggen velen. Valt wel mee, meer een kwestie van wennen!

Laten we eens kijken naar 5-7 opgave 14 en dan het atoom chloor. Chloor-17 heeft 17 protonen en het neutrale atoom ook 17 elektronen. Voor de verdeling van de elektronen over de subschillen gebruiken we het energieschema en de tabel in 5-7. Begin van onderaf: elke s-schil krijgt  2 elektronen. De p-schil maximaal 6. Je komt uit in de 3e hoofdschil. Er zijn hier 7 elektronen. 2 in de 3 s, 5 in de 3p. Elektronenconfiguratie in de hoofdschil: 3s2 3p5.  Je kunt dit terugvinden in het periodiek systeem. Hier kun je dus ook je andere antwoorden op vraag 14 controleren!

Vuurwerk!

Als je een vuurpijl afschiet dan zie je na de knal verschillende kleuren. Dit zijn verschillende metaalatomen die in zoutvorm in het vuurwerk zitten.

Een atoom kan licht uitzenden doordat een of meer elektronen in het atoom naar een "lagere schil" verhuizen. Dat zit zo: door de hoge temperatuur neemt een elektron energie op en verhuist naar een verder gelegen schil. De toestand is niet stabiel en het  elektron valt terug naar zijn schil van de grondtoestand. Het elektron verliest nu zijn extra energie door een elektromagnetische golf uit te zenden, meestal zichtbaar licht. Bij elke elektronenovergang hoort een eigen golflengte en kleur.

In het voorbeeld: druk op de groene start-pijl en het elektron valt van en 4p-schil terug naar 4-s. De energierijke toestand van het atoom noemen we de "aangeslagen toestand".