Meten is weten. Maar hoe zeker weet je wat je meet? Of hoe precies? Een chemische analyse bestaat altijd uit verschillende stappen: monstername, voorbehandeling, meting. Bij elke stap zitten vele mogelijkheden om fouten te maken: niet goed homogeniseren, monsternummers verwisselen, verkeerde stof afwegen voor kalibratie, onvolledige voorbehandeling enzovoorts.
De mogelijke fouten verdelen we in drie typen:
Grove fouten of blunders zijn het ergst, die mogen eigenlijk helemaal niet voorkomen! Maken we geen blunders dan hebben we misschien een systematische fout. Ook heel vervelend want die herken je niet gemakkelijk. Die spoor je alleen op door een controlemonster mee te analyseren waarvan je de uitkomst kent. Goed: ook te voorkomen. Dan houden we de toevallige fouten over. Deze zijn onvermijdelijk. We proberen wel de toevallige fouten zo klein mogelijk te houden.Om te weten hoe nauwkeurig een analyse is doen we vele metingen van hetzelfde monster. De standaarddeviatie in de uitkomsten gebruiken we om de nauwkeurigheid op te geven. Het belangrijkst hierbij is de reproduceerbaarheid omdat deze in NEN-normen gedefinieerd is en voor verschillende laboratoria geldt.
De gebruikte begrippen nog eens op een rijtje (de Engelse term cursief):
nauwkeurigheid (accuracy) |
algemene term voor spreiding én juistheid van de meetresultaten |
juistheid accuracy |
algemene term voor hoe dicht de meetwaarde bij de waarheid ligt |
precisie precision |
algemene aanduiding voor de spreiding van de meetresultaten |
herhaalbaarheid |
spreiding tussen de meetresultaten onder gelijke omstandigheden verkregen (zelfde lab, zelfde analist, zelfde apparatuur |
reproduceerbaarheid reproduceablity |
spreiding tussen de meetresultaten onder verschillende omstandigheden verkregen (andere lab's, andere analisten, verschillende apparaten |
Accuracy is volgens de officiële definitie de juistheid, maar wordt daarnaast ook veel gebruikt voor "nauwkeurigheid".
Kwaliteit
Hoe goed zijn we? Dat moet een ander beoordelen.... Als laboratoriumschool kun je jaarlijks mee doen aan een ringonderzoek van KILO (Kwaliteit In het Lab Onderwijs). Je docent moet je daarvoor opgeven.
Laboratoria laten hun kwaliteit beoordelen door de "raad voor accreditatie". De werkzaamheden op het laboratorium worden dan gecontroleerd en als alles piekfijn in orde is en volgens de regels verloopt dan krijgt het lab een STERLAB-erkenning. Heel belangrijk als de meetresultaten worden gebruikt in de medische praktijk, bouw (milieu) of in de voeding. Hoe groter het vertrouwen in het lab des te meer (betaald!) werk krijgt het lab.
Doorwerken van fouten
Het kan nuttig zijn om een schatting te maken van de toevallige fouten. Je maakt dan gebruik van de onnauwkeurigheden (precisie) die je kent. Bijvoorbeeld op een maatkolf staat: 100 mL ± 0,05 mL. Je mag er dan van uit gaan dat de toevallige fout maximaal 0,05 mL is. Of, op 100 mL: 0.05%. Pipetteer je uit deze maatkolf 25 mL en op de pipet staat: ± 0,02 mL dan is dat 0,08%. Als je beide fouten optelt: 0,13%. Zo kun je een voorspelling doen over de maximale toevallige fout in je meetresultaat. Bij delen en vermenigvuldigen tel je de procentuele fouten op. Voor een wat uitgebreider voorbeeld:een foutentabel
En verder....
Maak je als oefening natuurlijk de test en het kruiswoord: