"Argentometrie"  wil zeggen: titreren met zilverionen. Zilverionen reageren met chloride-ionen:

Ag+   +   Cl-   →   AgCl↓

Met chloride-ionen.  Maar let op:  ook  met bromide, jodide, carbonaat en fosfaat-ionen. Deze ionen kunnen dus storen. Het hangt dus van de monstersamenstelling af. Titreer je in zuur milieu (Volhard) dan heb je geen last van carbonaat en fosfaat-ionen. Deze reageren dan met het zuur.

Er zijn twee uitvoeringen:  Mohr en Volhard.

Titratie volgens Mohr

*  we titreren met een AgNO3-oplossing

*  in neutraal milieu

*  indicator:  K2CrO4

Titratie-reactie:  Ag+  +   Cl-  →   AgCl↓      Indicatorreactie:   2 Ag+   +   CrO42-   →   Ag2CrO4↓   (rood)

Titratie vogens Volhard

*  terugtitratie van een overmaat AgNO3

*  we titreren met een KCNS-oplossing in zuur milieu

*  indicator:  Fe3+-oplossing
 
*  reacties:   Ag+   +   Cl-   →   AgCl↓    terugtitratie:  Ag+  +  CNS-   →   AgCNS↓   
   indicator:   Fe3+  +  CNS-  →   FeCNS2-    (rood)
 
           
Oplosbaarheidsproduct
 
Bij argentometrie ontstaat er steeds een neerslag. De vorming van een neerslag uit ionen wordt beschreven door de evenwichtsvoorwaarde. Bij oplosbaarheid noemen we dit het oplosbaarheidsproduct. Het neerslag AgCl ontstaat zodra het ionenproduct gelijk is aan het oplosbaarheidsproduct:
 
Ks =  [Ag+] x [Cl-]  
 
De waarde van Ks is bij kamertemperatuur:1,78 x 10-10
Als de waarde van het ionenproduct groter dreigt te worden dan de waarde van Ks dan ontstaat er dus een neerslag. Omgekeerd: als je vast AgCl in water wil oplossen dan zal dat ook enigszins gebeuren. Er komen dan ionen in de oplossing totdat het ionenproduct gelijk is aan Ks. Daarom zeggen we "oplosbaarheidsproduct". Je kunt de oplosbaarheid van een stof (bestaande uit ionen) dan ook uit Ks voorspellen.Veel studenten vinden dit een moeilijk onderwerp in aanvulling op de voorbeelden  in het boek hier de oplossing van vraag 1. e:
 
Hoeveel g Al(OH)3 lost theoretisch op (als we de invloed van het waterevenwicht niet meerekenen)?
Oplossing:
Stel er lost op: x mol Al(OH)3 per liter:   Al(OH)3   →   Al3+   +   3 OH-
Er ontstaat dan: x mol Al3+  en 3x mol OH- 
Het oplosbaarheidsproduct wordt dan:         Ks  =  1 · 10-32  =   x · (3x)3     dus:  27x4  =  1 · 10-32     los x op:  x = 4,4 · 10-9  mol/L
Vermenigvuldig met de molaire massa ( 78) en je vindt: 3,4 · 10-7 gram/L.
 
Buitengewoon weinig en... het is in werkelijkheid nog minder. We hebben het waterevenwicht namelijk niet meegerekend. Maar het water levert natuurlijk ook OH- ionen. Het oplosbaarheidsproduct voorspelt in zijn eentje dan ook vaak niet de juiste concentraties.
Ook met opgave 1. f is er zo iets aan de hand. Het fosfaat-ion is een vrij sterke base en zal H+ binden:   PO43-   +  H3O+    →   HPO42-   +  H2O
Deze fosfaat-ionen zijn verloren voor het ionenproduct van de  oplosbaarheid! Er lost daardoor meer op dan je op grond van het oplosbaarheidsproduct zou denken!
 
en verder..

Test h5

Kruiswoord h5

Antwoorden opgaven h5